|
||||||||
|
Hedendaagse folk uit Hongarije: ik krijg het niet elke dag geserveerd en dus neem ik mezelf niet kwalijk dat ik nog nooit gehoord had van deze band, die zijn naam uit het Bulgaars heeft: Meszecsinka -je spreekt het uit als “Mesetchinka”- schijnt “kleine maan” te betekenen en het kwartet rond zangeres Annamária Oláh en mede-oprichter en toetsenman Emil Biljarski begon in 2009 aan zijn boeiende reis, die hen ondertussen zes platen ver bracht en optredens bevat in heel Europa, in de USA en Canada en die zelfs een videoclip kon opnemen op het Rode Plein van Moskou. Het lag in de lijn der verwachtingen dat de band vroeg of laat zou opgepikt worden door het Duitse CPL-music, dat in de noordelijke regio’s van Europa over een ongeëvenaard netwerk blijkt te beschikken : de vorige plaat, “Stand into the Deep” was de eerste waarvoor Christian Pliefke’s huis van vertrouwen de distributie voor zijn rekening zou nemer en deze nieuwe plaat zit alweer op datzelfde label. Tot hier deze korte inleiding en we gaan dan maar over tot de muziek zelf. Die kun je, met enige goede wil, omschrijven als een mix van psychedelica, global en beats. Dat zet de band om in vijf lange nummers, variërend van bijna vijf tot iets boven de twaalf minuten en aangevuld met eentje dat beneden de twee minuten blijft. Mijn slecht karakter getrouw, was het uitgerekend dat kleintje, “Levegöt”, dat ik er eerst uitpikte en meteen was ik verkocht: een simpele gitaartokkel -ik kon niet anders dan aan Zjef Vanuytsel en zijn “Zotte Morgen” denken- waar de wat ijle stem van Annamária een tekstje debiteert, waar ik geen jota van begrijp, maar dat wel wervend genoeg klinkt om de andere nummers met de nodige aandacht te gaan beluisteren. Opener “Eg veletek” geeft meteen een goeie indruk van wat de plaat te bieden heeft: vrij eenvoudige melodieën, die met de nodige kracht ingespeeld worden en die de stem van Oláh toelaten te schitteren. Denk aan bij ons Urban Trad pleegden te doen: weidse folky muzikale landschappen ontrollen zich in je oren en na een paar luisterbeurten ben je helemaal “in the zone”: de drums roffelen en ratelen op hypnotiserende wijze, de bas is sober en efficiënt en de klavieren en gitaren worden in de studio in vele kleuren uitgerold. Dat gebeurt ook ,in het wat mysterieuze “Kamwa” dat misschien iets te veel tijd nodig heeft om helemaal open te bloeien, terwijl “Szélben” met zijn dikke tien minuten dan weer geen seconde te lang duurt, wegens helemaal perfect opgebouwd. Dat geldt ook voor wat -voor mij althans- het hoogtepunt is van de plaat: de ruim twaalf minuten van “Engem úgy veszel körül” moeten, zo stel ik mij voor, bij elk concert van de band een heerlijk orgelpunt vormen, waarmee de toeschouwers in een soort staat van gelukzaligheid naar huis gestuurd kunnen worden. Al met al is dit een bijzonder fijne kennismaking met een band die nu eindelijk ook ons landje in zijn volgende tournee mag opnemen. Als ze naar Duitsland en Nederland kunnen komen, kunnen ze toch in één moeite België meenemen? (Dani Heyvaert)
|